website wapen001a

De geschiedenis van Berghem

3. De Schepenenbank van Berghem (±1100)

Rond 1200 kreeg Berghem zijn eigen kerkgebouw. Voor die tijd bezochten de bewoners van Berghem het kerkje bij de Willibrordusput of het kerkgebouw op de Osse heuvel. Omstreeks 1200 werden in deze streken Maasdijken aangelegd. Daarnaast was voor Berghem de Groenendijk van belang voor de beheersing van het water van de Beerse overlaat. De Groenendijk liep vanaf de Laandering aan de noordzijde van Berghem, enerzijds naar Herpen en Ravenstein en anderzijds naar Haren en Megen.

Voor de bewoners betekende de aanleg van dijken, dat men minder last had van overstromingen. Steeds meer inwoners van Berghem vestigden zich daarom op de grens van zand en klei. Rond 1200 kreeg ook het Durenseind steeds meer bewoners vanwege de veiligheid tegen overstromingen.

Na Karel de Grote en de Karolingische tijd (800-1000) kwamen in Brabant de zogenaamde Brabantse hertogen aan de macht (1000-1400). Het hertogdom Brabant strekte zich uit tot in Belgisch Brabant, de Belgische Kempen en bijna geheel Noord-Brabant. Het zwaartepunt van dit hertogdom (als hoogste gezag erkende dit weer de Duitse keizer) lag vooral in het zuiden. Leuven (en later Brussel) was de hoofdstad. Daar woonde de hertogelijke familie. Het noordoosten van Noord-Brabant vormde voor de Brabantse hertogen een uithoek van hun gewest.

Rond 1100 werd de Meijerij van Den Bosch door de Brabantse hertogen onderverdeeld in de volgende vier kwartieren: Het Peelland, de Kempen, Oisterwijk en het Maasland. Berghem dat in het Maasland lag kreeg evenals de andere dorpen in dit gebied in die tijd zijn eigen schepenenbank. De Brabantse hertog bevorderde de instelling van deze schepenenbanken in de plaatsen in het Maasland om zijn gezag tot aan de Maas uit te breiden en te verstevigen. Naast elke schepenenbank werd het bestuur gecompleteerd met secretarissen, gezworenen en burgemeesters. Boven alle schepenenbanken in het Maasland stond de schout van Oss als vertegenwoordiger van de hertog. Het schepenencollege van Berghem regelde, zoals bij schepenen-

colleges eveneens het geval was, de rechtspraak bij lichtere vergrijpen. De berechting van zwaardere misdrijven waarbij het doodvonnis mogelijk was, was voorbehouden aan de hoofdschout in Den Bosch. In bepaalde gevallen kon hij de berechting overlaten aan de schout te Oss.

De schepenen vergaderden vanaf de Middeleeuwen in de kerktoren. Behalve de zorg voor bestuur en rechtspraak waren de schepenen ook een soort notarissen. Zo regelden zij het kopen en verkopen van grond en huizen en stelden zij testamenten op. De schepenen vergaderden behalve in de kerktoren ook wel in een plaatselijke herberg. Een raadhuis of gemeentehuis had Berghem in die tijd nog niet.

Op zich was de plaats van de raadkamer vooral na ± 1400 in de Berghemse toren niet vreemd, want dankzij de dikke muren en de spaarzame vensters kon de toren voor een van de veiligste plekjes van Berghem doorgaan.

4. De gemene gronden

In 1286 werden de villae (=dorpen) Oss en Berghem genoemd in een oorkonde, waarin hertog Jan I van Brabant aan Oss, Berghem en Duren (=Durendseind) broeklanden in bruikleen gaf. Hiermee werden aan de inwoners van de betreffende dorpen een aantal gronden ter beschikking gesteld voor gemeenschappelijk gebruik. Op deze ‘gemene gronden’, (spoedig de Gement genoemd) kon elke inwoner zijn vee laten grazen, op geregelde tijden hout kappen enz.

Deze gemeenschappelijke gronden waren vooral voor de minder draagkrachtigen van groot belang, omdat ook zij er hun vee op konden laten grazen. Het nadeel van deze gemeenschappelijke gronden was wel, dat allerlei ziekten onder het vee verspreid konden worden, omdat het vee van veel kleinere boeren (of kouters) bij elkaar liep.

De Brabantse hertogen streefden er duidelijk naar om met deze maatregel van 1286 nieuwe gebieden onder hun daadwerkelijke gezag te brengen.

Al eerder hadden de genoemde hertogen zich het recht verworven om het hoogste gezag uit te oefenen over alle woeste gronden, moerassen en heidevelden. Voor het uitgeven van deze gemene gronden moesten de bewoners cijns (=belasting) betalen in Leuvense (=Brabantse) ponden.

Dat die Brabantse hertogen er naar streefden om in deze gebieden een sterkere positie in te nemen was niet alleen van belang voor de landsverdediging tegenover Gelder (=Gelderland), maar was ook van groot belang voor de beheersing van de waterhuishouding van de Maas en voor de handel over deze rivier

5. De verdediging tegenover Gelder

Bij herhaling vielen de Geldersen gebieden ten zuiden van de Maas binnen. Voor hun gevoel lag de grens tussen het hertogdom Gelder en het hertogdom Brabant niet vast en herhaaldelijk maakten zij aanspraak op gebieden in Noordoost-Brabant ten zuiden van de Maas. De oorlogen tussen Gelder en Brabant dateren van omstreeks 1350, maar zij waren het hevigst tussen ±1400 en 1543. Zo werd in het jaar 1512 Berghem (en vele andere plaatsen in deze omgeving) door de Geldersen geplunderd. Vele huizen werden in brand gestoken.

Om Noordoost-Brabant goed tegen Gelder te kunnen verdedigen schonk hertogin Johanna van Brabant in 1399 stadsrechten aan Oss, dat zich nu mocht versterken met wallen en grachten. Had Oss zijn stadsrechten, Berghem kreeg echter zijn versterkte toren (±1400). De Brabantse hertog kon hiervan gebruik maken in de strijd tegen Gelder. Was de verdediging aan de noordzijde van Berghem gevallen, dan konden de krijgers altijd nog in de toren een veilig heenkomen zoeken. De toren stond in de verdediging tegenover Gelder niet alleen. Berghem had ook zijn defensiewal, die gelegen was aan de Burgemeester van Erpstraat. Deze straat werd tot 1948 Laanderstraat genoemd. De Laanderstraat (=Landweerstraat of verdedigingswal) liep vermoedelijk van het Duureind tot aan de Spaanderstraat in het westen van Berghem. Hij lag op de grens van de hogere zandgrond en de lagere polderklei.